vrijdag 22 februari 2013

Het Lam van God

In Leviticus 16 kunnen wij lezen hoe de Israëlieten verzoening vroegen voor hun zonden. Aäron, de hogepriester, moest één keer per jaar twee geitenbokken nemen en die voor het aangezicht van God brengen, bij de ingang van de tent der samenkomst. Eén van die twee bokken moest dan worden geofferd om zó verzoening te krijgen voor de overtredingen en de zonden van het volk. De andere bok moest echter in leven blijven. In de verzen 21 en 22 lezen wij wat daarmee moest gebeuren: "Hij legt dan zijn beide handen op de kop van de bok en spreekt alle wandaden en vergrijpen van de Israëlieten openlijk uit, alle zonden die ze hebben begaan. Zo legt hij alle zonden op de kop van de bok. Daarna moet hij het dier de woestijn in sturen, onder de hoede van iemand die daarvoor is aangewezen. De bok neemt alle zonden van het volk met zich mee, naar een verlaten gebied." Voor de verzoening van de zonden was het nodig dat één bok stierf; de onschuldige bok stierf in plaats van de schuldige mensen. Op de tweede bok werden als het ware alle zonden van het volk overgebracht. Deze bok werd dan buiten het tentenkamp gebracht om de zonden uit het midden van het volk te verwijderen.

Dit alles had Johannes de Doper ongetwijfeld in gedachten toen hij Jezus Christus bij de mensen introduceerde met de woorden: "Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt." (Johannes 1:29b). Jezus Christus stierf, net als die ene bok, als onschuldige voor de zonden van anderen. En net als die andere bok droeg Hij de zonden van alle mensen tot buiten het tentenkamp. Hij stierf buiten de poorten van Jeruzalem. Met Zijn bloed en door het feit dat Hij verstoten werd, verkreeg Hij verzoening voor alle zonden. De zonden van alle mensen van alle landen en van alle tijden. De straf is betaald. Voor eens en voor altijd is genoegdoening gedaan. Dat is goed nieuws.